De gebruikelijke manier voor een vennootschap om winst uit te keren aan haar aandeelhouders is onder de vorm van dividenden.
Dividenduitkeringen zijn sinds enkele jaren onderworpen aan het standaardtarief van 30% roerende voorheffing. Omdat het toen om een serieuze optrekking van het tarief ging, werden er ook enkele regimes ingevoerd om onder bepaalde voorwaarden winsten aan verminderde tarieven uit te keren.
Eén van die mogelijkheden is dat kleine vennootschappen hun winst kunnen reserveren via een zogenaamde liquidatiereserve.
Bij de aanleg is deze reserve onderworpen aan een anticipatieve heffing van 10%.
Bij de uitkering van een eerder aangelegde liquidatiereserve wordt roerende voorheffing ingehouden aan de volgende verlaagde tarieven:
- 20% bij uitkering binnen de vijf jaar (en aangelegd vanaf aanslagjaar 2018, ervoor 17%);
- 5% bij uitkering na vijf jaar;
- 0% als de uitkering gebeurt naar aanleiding van de liquidatie van de vennootschap (ongeacht of de reserve meer of minder dan vijf jaar heeft bestaan).
Een aandeelhouder-natuurlijke persoon die een winstuitkering uit een liquidatiereserve ontvangt, voegt die na inhouding van 5% roerende voorheffing niet toe aan zijn of haar belastbaar inkomen. De roerende voorheffing is bevrijdend. Deze categorie van aandeelhouders ontvangt dus een winstuitkering door een toebedeling van aangelegde liquidatiereserves aan 13,64%: 10% anticipatieve heffing op het brutobedrag van de aan te leggen reserve en 5% roerende voorheffing op het uitgekeerde bedrag.
Voor een aandeelhouder-vennootschap zijn de dividenden die ze ontvangt belastbare winst in de vennootschapsbelasting. De ingehouden roerende voorheffing kan verrekend worden met de vennootschapsbelasting, maar de ingehouden anticipatieve heffing van 10% bij de aanleg van de liquidatiereserve is niet te verrekenen.
In gewone uitkeringsomstandigheden, zonder die 10% liquidatiereserve, kunnen veel vennootschappen door een combinatie van DBI-aftrek en de vrijstelling van roerende voorheffing hun dividendinkomen vrijstellen. Wanneer er een liquidatiereserve is met een anticipatieve heffing van 10% , zijn dat overbodige kosten.
Een aandeelhouder-vennootschap kan de 10% anticipatieve heffing met andere woorden niet recupereren, maar ook niet verrekenen. Terwijl de verlaagde roerende voorheffing net bedoeld was om de toegang tot kmo’s voor financiering te verbeteren door aandeelhouderinvesteringen te stimuleren.
Een mogelijke oplossing om de techniek van de liquidatiereserve fiscaal te optimaliseren is een asymmetrische toebedeling.
- De toebedeling uit de liquidatiereserves wordt bij voorrang aan de aandeelhouders-natuurlijke personen toegekend.
- De aandeelhouders-vennootschappen ontvangen bij voorrang dividenden uit de andere reserves.
In 2015 werd deze piste voorgelegd aan de bevoegde minister die ze afblokte. Hij wees op de identieke winstrechten voor aandeelhouders.
In 2016 volgde er een negatieve ruling. De Dienst Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken (Rulingcommissie) bestempelde een asymmetrische toebedeling uit de liquidatiereserve aan enkel aandeelhouders-natuurlijke personen als fiscaal misbruik. Belangrijkste argument was dat er sprake was van een schending van de statuten. En ook dat aandeelhouders van eenzelfde klasse aandelen op een andere manier behandeld worden naargelang ze een natuurlijke persoon of een vennootschap zijn.
In 2019 bracht het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) een pak meer flexibiliteit op het vlak van stem- en winstrechten. Voortaan zijn er meer mogelijkheden om in de statuten een ongelijke verdeling in dividendrechten te voorzien tussen verschillende aandelenklassen.
Nu de theoretische mogelijkheid voor de asymmetrische aanleg van een liquidatiereserve bestaat, bleef de vraag of zo’n aanleg ook de fiscale toets doorstaat. Onlangs kwam het antwoord met een eerste positieve ruling (Voorafgaande Beslissing 2021.0601 d.d. 17 augustus 2021) waarin de Rulingcommissie het gebruik van de asymmetrische techniek erkent.
In de statuten werden verschillende klassen aandelen opgenomen:
- Klasse A aandelen (natuurlijke personen): bij dividenduitkering wordt bij voorrang geput uit de liquidatiereserves van de vennootschap.
- Klasse B aandelen (rechtspersonen): bij dividenduitkering wordt bij voorrang geput uit de gewone reserves van de vennootschap.
De Rulingcommissie bevestigt dat er geen sprake is van fiscaal misbruik. De statutenwijziging en de creatie van verschillende aandelenklassen zijn niet strijdig met de fiscale doelstelling van de liquidatiereserves.
Daarnaast focust de Rulingcommissie ook op de economische motieven. Met name het voordeel van de verlaagde roerende voorheffing toepassen op aandeelhouders-natuurlijke personen, als er daarnaast ook aandeelhouders-vennootschappen zijn.
Zelfs het feit dat de liquidatiereserves aangelegd waren vóór de statutenwijziging was geen probleem. Belangrijk is vooral dat er geen benadeling is tussen de verschillende types aandeelhouders.
Frank Sanctorum
November 2021